Natuurgebiedjes op 2 meter hoogte

Wie wat door Park Lingezegen zwerft, ziet ze overal: boomstammen met een pruikenbol erop. Ze zijn jong en rank en staan rechtop of ze zijn oud en dik en hangen dan vaak schuin over de sloot. Knotbomen. Bijna altijd zijn het wilgen en dan meestal een schietwilg. De pruikenbol is kort of uitgegroeid tot een enorme massa, afhankelijk van wanneer de laatste knipbeurt was.

 

Een wilg wordt niet vanzelf een knotwilg: de stam is afgezaagd op ongeveer twee meter hoogte. Uit de stomp groeien de vele takken, lang en recht, die worden geoogst wanneer ze van gewenste dikte zijn. De soepele twijgen zijn geschikt om manden mee te vlechten, wat dikkere takken om omheiningen van te maken of zinkstukken die de voet van een dijk versterkten. Een knotwilg was op deze manier eeuwenlang een heel nuttige boom voor huishoudelijk gebruik. Bij boerderijen stonden er altijd wel een paar, vooral langs de sloot omdat ze van natte plekken houden en omdat ze met hun wortels de oever stevig maken.
Met het veranderen van tijden, veranderde ook het gebruik van de knotwilg.
De praktische blik van eertijds heeft plaats gemaakt voor een andere manier van waarderen.
Knotwilgen bieden namelijk veel meer dan alleen takkenhout: ze zijn een prachtige aankleding van het landschap en ze vormen op zichzelf al een klein natuurgebiedje. In de knot van wat oudere bomen groeien tal van planten en mossen, zelfs struiken schieten er wortel. Paardenbloemen, bitterzoet, varens en een lijsterbesje of een vlier kun je er bijvoorbeeld vinden. Door het knotten wordt het zachte wilgenhout verwond, het rot in en vermolmd waardoor de knot een groeiplek wordt. In de molmige houtmassa wriemelen ook insecten rond en omdat het in de natuur is eten en gegeten worden, weten ook vogels de bomen te vinden. Sommige broeden er in, zoals eenden of steenuilen.

 

Margreet Jellema,

Bureau De Knotwilg

Misschien vind je deze berichten ook interessant